• Voornaam:   
  • Familienaam:   

Genealogie familie Alsemgeest


Een reis in het verleden met verrassende vergezichten

Vakmanschap in de textiel


Inleiding

In de stamboom, vooral in de tak van de familie Laduk, komen diverse voorouders en aanverwanten voor die hun verdiensten hadden in de textiel. Opvallend is dat deze vaklui vaak hun oorsprong hadden in het buitenland en vanwege hun protestantse geloof gevlucht zijn naar ons veilige land. De meesten van hen hebben zich in Amsterdam en Dordrecht gevestigd. Zij hadden beroepen die nu nauwelijks meer bekend zijn en daarom hier een toelichting op die beroepen. Het kwam waarschijnlijk door het specialisme dat diverse voorouders een heel goed inkomen hadden.

Straatbeeld van de Jordaan

Jordaan

Handel in stoffen te Amsterdam

Handel in stoffen te Amsterdam

Naaister

Naaister

Textielwerkers in Amsterdam

In de periode 1578-1625 was van de "luxe-nijverheden" in Amsterdam de zijdenijverheid kwalitatief het belangrijkst. Veel wevers waren afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden en Noord-Frankrijk. Bij de uitbreiding van de stad Amsterdam (1609-1614) vestigden veel textielwerkers zich in de Jordaan, eerst in het gebied tussen de Bloemgracht en de Elandsgracht, met name in de Bloemstraat.
Vanaf 1615 tot 1736 was er in die buurt een vestigingsverbod voor smeden en vergelijkbare beroepen. De rook, damp en andere ‘stinckende luchten’ die tijdens het werk vrijkwamen, zouden niet alleen schadelijk zijn voor de stoffen maar ook de kleuren kunnen aantasten.
Rond 1625 trokken de zijdewevers weg uit de Bloemstraten en verhuisden zij naar de Elands-, Laurier- en Egelantiersgracht, omdat de huizen te klein geworden zouden zijn voor het groeiend aantal getouwen dat voor de vervaardiging van de zijdelakenen nodig was. Enkelen vestigden zich op de Bloem- en Rozengracht. De Jordaan bleef een buurt waar, naar het zich laat aanzien, tot ver in de achttiende eeuw veel zijdewevers waren gevestigd.
De meer welgestelden onder de nieuwkomers, zoals zijdehandelaars en zijdelakenkopers vestigden zich voornamelijk in de Warmoesstraat en in nabijgelegen straten als de Nes en de Nieuwendijk. Fokkens beschreef de Warmoesstraat in 1662 als volgt: ‘dit is nu een der voornaemste straten, hier woonen de grootste Winkeliers al in aensienlijke kostelijke woningen, hier zijn de rykste winkels der Sijde Stoffen en kostelijke Lakenen'.

Tapijtwevers - Tapisseriemakers

Tapisserieën of wandtapijten werden in vroegere tijden, vanaf de 14e eeuw, vooral door de rijken gebruikt voor de aankleding van de muren, waarbij tevens de muren wat beter geïsoleerd werden tegen de winterse kou.

Onze familie van tapisseriemakers, de familie Nauwincx, stamt oorspronkelijk uit Kortrijk, maar vestigde zich in 1600 te Oudenaarde. In die plaats is de familie waarschijnlijk begonnen met het vervaardigen van wandtapijten, waardoor de familie daar erg vermogend is geworden. Oudenaardse wandtapijten waren gedurende meer dan vierhonderd jaar het voornaamste luxe-exportproduct van Oudenaarde. De grootste bloei was in de zestiende eeuw. Maar juist in die tijd, de tijd van de Spaanse bezetting, moest de protestantse familie vanwege het geloof vluchten naar Nederland. In 1591 werd de rijke voorouder Jacques Joriszn Nauwincx poorter (burger binnen de stad) van Gouda.

De gemeente Schoonhoven wilde ook een graantje meepikken van de welvarende tapijtindustrie. En in een indrukwekkende akte uit 1600, voorzien van vele zegels, werd een voor Jacques lucratieve overeenkomst gesloten. Burgemeester en schepenen droegen aan Jacques Nauwynck een erf over aan de westzijde van de Nieuwe Haven om daar een tapijtweverij te beginnen voor het symbolische bedrag van ƒ 1 per jaar, waarbij zij hem onder verband van dat erf ƒ 600 lenen en hem beloven het daar te bouwen huis vrij van verponding te zullen houden.

Na het overlijden werd de firma Nauwinck in 1615 voortgezet door de 3 zonen van Jacques, waaronder onze voorouder Jacobus Jacobsz Nauwincx, die bedrijfsleider werd van de firma. Daar in Schoonhoven werden de prachtigste tapisserieën gemaakt: het waren echte kunstenaars. Ze waren zo goed, dat Henriëtte Marie, de koningin van Engeland, bij haar bezoek in Amsterdam, voor haar en de hele hofhouding in 1642 een hele partij wandtapijten heeft besteld. In 1631 werden 8 tapijten geleverd aan de koopman Jan van Os in de serie Antonius en Cleopatra.
Bij de tapijtwever Joris Nauwincx werden in 1635 elf wandtapijten besteld voor de Vroedschapskamer van Leiden, waar burgemeester en schepenen bijeenkwamen. Het stadsbestuur betaalde hier meer dan 1800 gulden voor. De tapijtreeks met bosgezichten werd in 1668 naar de Burgemeesterskamer verplaatst. De tapijten zijn verloren gegaan bij een brand in 1929.

Pieter de Cracht, echtgenoot van Anna Nauwinxs, zette in 1645 de firma Nauwincx voort te Amsterdam. De 3 broers van Anna waren waarschijnlijk toen al overleden.

Passementwerkers en lintwerkers

Een passementwerker wordt ook wel een boordselwever genoemd. Passement is een vorm van decoratief borduurwerk of kantkloswerk, dat vervaardigd wordt door een gespecialiseerd kleermaker, de passementwerker, die belegsels, borduurwerk, tressen, of garnering van goud- of zilverdraad vervaardigt, voor op kleding. In passement zit soms ook kant, zijde, kralen of ander materiaal ter decoratie verwerkt.

Passementen werden veel op kostuums van bijvoorbeeld hoogwaardigheidsbekleders toegepast, en vergen veel handwerk om ze te maken. Ook vindt men dikwijls passement aan lampekappen, theatergordijnen, kleedjes en als ruches.

Het beroep van lintwerker is nauw verwant met de passementwerker.

Amsterdam had een lint- en passementwerkersgilde. In 1668 werkten er wel 600 meester-passementswerkers met het voetgetouw in de stad. Het gilde had in 1688 210 leden, die vrijwel allemaal in de Jordaan woonden.

Voorouders die passementwerker waren:

Andere passementwerkers in de familie:
Jacobus Gompelman passementwerker te Amsterdam (1713), Dirck Lambertsz Oveling passementwerker te Rotterdam (1641), passementwerker Abraham Swichters, woonde in 1708 in de Rozenstraat (Jordaan) te Amsterdam.

Verwanten die lintwerker waren:
Claes Philipsz Bellevaert (1645) en zijn broer Pieter Philipsz (1649) te Leiden; Martinus van Gasteren, vermeld in 1790 te Schalkwijk; Kobus Harvé, 1709-1752 te Amsterdam (Jordaan).

Wandtapijt van de firma Nauwinck

Wandtapijt firma Nauwinck

Tapijtwevers aan het werk

Tapijtwevers aan het werk

Passementen en daarnaast de passementmaker

Passementen en daarnaast de passementmaker

Trekwerkers

Trekwerkers, waren wevers van patronen in stoffen door het opwaarts trekken van kettingdraden in weefsels.

Voorouder Jean Machielsz le Duc werd bij zijn overlijden in 1708 vermeld als trekwerker. Hij woonde toen in de Tweede Looiersdwarsstraat (Jordaan) te Amsterdam. Ook zijn zoon Machgiel le Duck was trekwerker en woonde in 1680 in de Jordaan.
Toen een andere verwant en Jordanees, Jacobus Wijnants Gompelman, in 1707 in Amsterdam trouwde, was hij ook trekwerker. Maar hij is later in dienst van de VOC uitgevaren en was toen bosschieter, belast met het afvuren van kanonnen.

Kaffawerkers, fulpwerkers, trijpwerkers en zijdewerkers

Nauw verwante beroepen, ook met het hierboven vermelde beroep van trekwerker.

Een kaffawerker was werkzaam in de lakennijverheid. Kaffa kan zowel een zijden weefsel zijn als een weefsel van goud- of zilverdraad op satijn. Ook werd een fluweelachtige wollen stof en Indisch bont katoen wel kaffa genoemd. Kaffa wordt ook omschreven als gebloemde trijp.

Fulp was een (langharige) fluwelen stof.

Een kaffawever was heel goed in staat om fulp te weven, omdat beide weefsels weeftechnisch aan elkaar verwant zijn, beiden zijn een poolweefsel, een fluweel.

Voorouders met één van deze beroepen:

Andere fulp- en zijdewerkers in de familie:

Voorwerpen met trijp

Voorwerpen met trijp

Textielhandel op een Delftse gevelsteen

Textielhandel op een Delftse gevelsteen

Drapiers, drapeniers, lakenwerkers, saaiwerkers en pletswerkers

Drapiers, drapeniers en lakenwerkers zijn verschillende benamingen voor werkers in de lakenindustrie. Laken was een wollen stof.
Saaiwerkers waren thuiswerkers voor het wassen, spinnen, kammen en weven van wol. En een drapier was een ondernemer die de grondstof en het eindprodukt verkocht.
Plets was een wollen stofsoort, oorspronkelijk afkomstig uit Schotland en diende o.a. voor kleding van de Hollandse militie

Vermoedelijk was dit werk minder verfijnd dan bij de hierboven vermelde beroepen. Voorouder Jean Machielsz le Duc was in 1674 eerst lakenwerker in Amsterdam (Jordaan). Bij zijn overlijden 34 jaar later was hij trekwerker.

Verwanten met deze beroepen:

Handelaars in laken en zijde

De handel in deze stoffen was voor diverse voorouders en aanverwanten een lucratieve bezigheid.

Voorouders die handelden in textiel:

Verwanten in de textielhandel:

Naaisters, kleermakers, linnenwevers en andere textielwerkers

De naaisters vertegenwoordigen met zo'n 65 vrouwen de grootste groep van textielwerkers in de database. Het beroep komt, verspreid over het hele land, heel veel voor van de achttiende tot en met de twintigste eeuw. Onder de groep naaisters enkele specialisaties, zoals: de linnennaaister, manufacturiste en kostuumnaaister.

En dan ook nog zo'n 50 'mannelijke' vermeldingen met het beroep kleermaker en meester-kleermaker. Over een langere periode van eind zestiende eeuw (de uit Noord-Frankrijk afkomstige voorouder Guillaume du Pire) tot en met de twintigste eeuw.

In de database komt slechts één linnenwever voor: voorouder Joannes Bastiaansz Esbeek. De naam van het beroep spreekt voor zich. De Utrechtse Joannes, wordt bij zijn huwelijk in 1695 als linnenwever vermeld.

Bronnen:

  1. DBNL
  2. Verborgen verleden - uitzending Victor Mids
  3. RKD
  4. Wikipedia
  5. Amstelodamum
  6. www.beroepenvantoen.nl
  7. UVA - Colenbrander, S. (2010). Zolang de weefkunst bloeit : zijdeweverijen in Amsterdam en Haarlem, 1585-1750
  8. Beeldbank GAA Amsterdam


Direct naar

Contact

Contactformulier

Gebruik van onze gegevens

Gegevens mogen worden overgenomen met bronvermelding. Wegens auteursrecht kunnen afbeeldingen niet worden gekopieerd.