Een reis in het verleden met verrassende vergezichten
Riek vertelt over haar jeugd (vanaf 1924)
Riek, mijn moeder, is opgegroeid in een tuindersgezin te Loosduinen. Zij vertelt onder andere over haar jeugd, haar (voor)ouders en de huizen waarin zij gewoond hebben.
Ik ben Riek Alsemgeest-Zuidwijk, dochter van Frans Zuidwijk en Marie Laduk en geboren in 1924 in Loosduinen.
Loosduinen was eerst een zelfstandige gemeente en is een jaar voor mijn geboorte door Den Haag geannexeerd.
Mijn jeugd was hard werken. Ik zat op de lagere school, een meisjesschool met de nonnen, hier in Loosduinen. Ik kon goed leren en ik had heel graag door willen leren. Maar ja toen ik vijf was kwamen de crisisjaren en waren er geen centjes om te leren. En na de crisisjaren kwam de oorlog. Dus in mijn tienertijd heb ik de oorlog meegemaakt. Na afloop van de oorlog ben ik met Pa getrouwd. Van het leren is het nooit meer gekomen. Moeder (Zuidwijk-)Laduk had het erover dat zij familie in Haarlem had. Als jong meisje mocht zij daar dikwijls gaan logeren en daar had zij het heel goed. Zij kreeg daar ook pianoles. Mijn moeder heeft niet veel geleerd en zij moest al heel vroeg als dienstbode gaan werken, omdat er niet veel geld was in het gezin. Mijn opa was koetsier en dronk nogal al graag. Wat hij verdiende werd, op zijn Hollands gezegd, opgezopen. Met het geld was het in ons eigen gezin altijd uitkijken en zuinig zijn. Maar wij zagen er wel goed gekleed uit. Mijn moeder kwam uit Den Haag en had altijd bij rijke mensen gewerkt, waar zij haar smaak voor kleding ontwikkeld heeft. En zij heeft voor ons kleding genaaid, wel met behulp van een nicht van mij en daarmee zorgde zij ervoor dat wij er netjes uitzagen.
Mijn moeder had een hobby en dat was werken. Geen borduren of breien, maar werken. Oma ving de stof op voordat zij gevallen was. We hadden in ons huis een voorkamer met hele mooie, ouderwetse eiken meubels met stoelen van leer bekleed en leeuwenkoppen erop. In de achterkamer stond een kachel en die glom als een spiegel, die werd iedere week gepoetst met van dat kachelgit en je kon je erin spiegelen. 1) Relatie familie Laduk met Clara van Spaerwoude
Toen moeder trouwde met haar eerste man kreeg zij een legaat uit het Clara van Spaerwoude-fonds. Haar werd toen verteld, dat kinderen uit dat huwelijk ook een legaat konden krijgen als zij gingen studeren. Ik weet niet meer hoeveel moeder toen gekregen heeft, maar ik heb wel gehoord van twee studenten, die in Delft gingen studeren. Zij ontvingen tweehonderd gulden en dat was toen een flink bedrag.
Moeder vertelde dat wij afstamden van Clara van Spaerwoude. 2)
Ook vertelde moeder dat wij afstamden van Le duc van Couterne en van Jacoba van Turnhout. 3) De Zuidwijken zijn altijd tuinders geweest. Er is een schilderijtje en daar staat het huisje op van mijn overgrootvader. En dat huisje stond waar nu de Galileistraat is bij de Fahrenheitstraat. Dat waren allemaal tuinen. Mijn vader is als tuinder begonnen aan de Wen en toen heeft hij een weiland gekocht, waarvan hij een tuindersbedrijf heeft gemaakt. Hij heeft altijd heel hard moeten werken en hij heeft veel tegenslagen gehad. De tuin van mijn vader lag vlak bij het huis aan de Nieuweweg, achter Veldzicht één of twee tuinen verder. Een paar jaren later heb ik ook in die tuin moeten werken. Op een gegeven moment moest ik meehelpen in de tuin met het oogsten van bloemkolen. Mijn vader en een knecht kapten de bloemkolen en legden deze op een hoop. Met ome Jan bracht ik de bloemkolen naar de schuit. Onder elke arm staken we twee bloemkolen (met blad) en we namen ook nog een bloemkool in elke hand. Met bloemkolen die nat waren van de regen liepen we naar de schuit waar de bloemkolen netjes werden opgestapeld. Op een gegeven moment waren mijn kleren helemaal doorweekt en ik vroeg aan mijn vader of ik naar huis mocht om andere kleren aan te trekken, maar dat mocht niet van hem: ik moest mijn kleren maar laten drogen in de zon. Maar ja er waren wel eens dagen hoor, dat lekker het zonnetje scheen en je zag dat alles lekker groen werd en dat vond ik ook wel leuk, maar in mijn hart ben ik geen tuinder. Het was zwaar werk en het was mannenwerk. Ik heb er toch wel veel geleerd en heb er wat groene vingers van over gehouden. De tuinders hebben heel veel klappen gehad in de crisisjaren. In die tijd zei Pa “kom, maar bij mij in de tuin werken” dat spaart een knecht uit. Dus ik heb een paar jaar bij mijn vader in de tuin moeten werken. Ik had er wel een beetje begrip voor, maar ik heb het nooit met plezier gedaan.
Wat die crisisjaren zo erg maakte, was dat na een dag van lang werken, de bloemkolen niet verkocht werden op de veiling en op de wei belanden. Om te voorkomen, dat de bloemkolen een dag later weer op de veiling aangeboden zouden worden, werden de bloemkolen door de veilingmedewerkers kapot gestoken voordat zij op de wei gedumpt werden. In die tijd aten we erg lekker, omdat mijn moeder goed kon koken. En mijn vader had natuurlijk een tuin, dus er waren volop groenten, altijd vers. En als fruit aten we tomaten, komkommers, meloenen en we hadden ook nog een druivenkas. Mijn moeder heeft heel lekker leren koken bij de familie Boekholtz. Mijnheer Boekholtz was de eigenaar van Scala, een theater in de Wagenstraat.4)Oma heeft het daar erg goed gehad. Daar heeft zij ook asperges leren koken. In die tijd waren asperges een hele luxe.5) Maar ook van heel simpele dingen kon zij de lekkerste gerechten maken. Mijn vader had ook nog varkens. In het najaar werd er altijd een varken geslacht. De hammen werden gepekeld; de karbonades gebraden en onder het vet gezet in een grote keulse pot. Wat het eten aan gaat hebben we het goed gehad. In de winter aten we groenten ‘uit het zout’: Snijbonen, sperziebonen, andijvie, allemaal uit die grote Keulse potten, die in de kelder stonden. Dat je in de winter niet zo veel vitaminen had, dat was (toen) zo erg niet: De bonen kwamen uit de pot en werden toen een of twee keer gewassen tot het ergste zout eraf was, daarna nog twee keer gekookt en na de derde keer koken was het eetbaar. De gestampte snijbonen waren erg lekker. Gewone zoute bonen en andijvie waren wat minder lekker, maar ja ik ben toch groot geworden. Ik had een halfbroer, vier broers en één zus. Met Jan, de halfbroer uit het eerste huwelijk van mijn moeder, kon ik heel goed vinden. We liepen wel eens samen naar de stad. In Den Haag woonde een tante (tante Nel) van me in de Jacobastraat. Als we terug gingen kregen we altijd vijf cent, dan konden we met de tram naar huis. Maar dan zei Jan: “we gaan lekker naar de bakker”. Dat was een bakker in de ’s-Gravezandelaan en daar kreeg je een hele zak met koekkruimels. Daar zaten ook wel eens gevulde koeken bij of kanostukken. Dan gingen we lekker koekkruimels kopen en gingen we weer terug lopen. Toen Jan jong was werkte hij in de buurt van de ZHB brouwerij bij een bakkerij en hij had het daar erg naar zijn zin. Aan het eind van de dag nam hij vaak een zak met restanten mee, zoals brood wat die dag niet verkocht was, koekresten, soms ook eierkoeken. Het was altijd een verrassing wat hij weer naar huis nam. Aan het werk in de bakkerij kwam een eind door de grote crisis, toen Jan op een gegeven moment in de tuin van vader moest gaan werken. Het werk in de tuin was niets voor Jan en hij is daardoor min of meer het huis uit gevlucht.
Mijn allereerste herinnering is, dat ik op de Nieuweweg woonde, nu de Margaretha van Hennenbergweg, in een bovenhuis. Ik was misschien 2 of 3 jaar en ik kon vanaf het balkon bij de buurman in de tuin kijken. Als ik de buurman riep, zei hij: kom maar en dan kon ik snoepjes krijgen. Vanaf het balkon keken we op de paardestallen van De Wilde en we keken op een opslagplaats van Blonk, een graanhandelaar. Het kleine voorkamertje was mijn slaapkamer. Ik was misschien 3 of 4 jaar en liep altijd op klompjes – dat vond mijn vader zo leuk. Op een gegeven moment “Riekie was weg”. Zij konden me niet vinden. Ik was toen naar beneden gegaan en naar buiten en ik ben toen vanaf de Nieuweweg gaan lopen naar Oude Rosenburg (Straat), de wasserij. Daar had iemand mij gezien en gedacht "dat kind komt niet uit deze buurt". Zij heeft mij toen mee naar binnen genomen en de politie gewaarschuwd. Ik herinner me nog dat ik daar een bordje pap kreeg. Toen zij mij vroegen hoe ik heette en mijn naam “Riekie Zuidwijk” noemde hebben zij mijn ouders gewaarschuwd. Later dacht ik nog toen ik die afstand zag, die ik als peuter heb gelopen “wat een afstand; als volwassene doe je daar 3 kwartier over”. Marie was ook nog in dat huis geboren, maar met die trappen was het huis niet geschikt voor kleine kinderen. Daarom zijn we op Veldzicht gaan wonen, een rijtje huizen op de weg naar Poeldijk en dat was een eengezinswoning. We woonden op nr 69. Het huis lag aan de Nieuweweg. Even voorbij de Wennetjessloot had je een rijtje huizen en dat was Veldzicht. In dat huis hadden we nog een houten wc met een deksel en een beerput. Die beerput werd één keer in het jaar geleegd. Het baden gebeurde iedere week, op zaterdag in een grote zinken teil, eerst het jongste kind, want dat was het minste vuil, desnoods ging er nog wat warm water bij, dan ging ik erin en na mij ging Jan erin. Ik moest als kleuter van Veldzicht naar de school in Loosduinen lopen en dat was een heel eind, zo’n drie kwartier lopen. Het werd me op een gegeven moment echt te veel: ik was in elkaar gezakt en moest een paar weken rust houden. Daarom en omdat Marie ook naar de kleuterschool moest, zijn we naar de Hovylaan (nr 47 of zoiets) verhuisd. Het huis aan de Burgemeester Hovylaan lag tegenover de school en dat was heerlijk. Nu woon ik nog (in een ander huis) tegenover die school, alleen is die school nu een muziekcentrum. Van de Hovylaan zijn we weer verhuisd naar een eengezinswoning in de Dillenburgstraat en van de Dillenburgstraat gingen we weer terug naar de Hovylaan, ik dacht dat het 119 was, het laatste huis. Van de Hovylaan zijn we naar het Pieter de Hooghplein gegaan. Van het Pieter de Hooghplein zijn we naar de Gevers Deynootstraat gegaan, want het huis in de Gevers Deynootstraat was eigendom van mijn vader. Dat had hij toen al lang. Uit dat huis ben ik getrouwd. Pa had daar een groentehandeltje, een aardappelhandel en zo heb ik hem leren kennen. Met hem heb ik elf kinderen gekregen en grootgebracht. Na de Gevers Deynootstraat is mijn moeder weer terug gegaan naar de Hovylaan. Zij heeft ook nog op de Laan van Meerdervoort gewoond bij de groentezaak die zij met haar zonen Piet en Wim runde. Daarna is zij in Scheveningen (Neptunesstraat) gaan wonen. Dit is nu dus de derde keer dat ik op de Hovylaan woon en in dit huis woon ik al 55 jaar. In het begin van ons trouwen hebben we nog wel acht jaar in de Elburgstraat gewoond en toen zijn we hier naartoe gegaan en ik woon hier nog steeds naar mijn zin.
1) Als kind fietste ik regelmatig naar mijn Oma (Zuidwijk-Laduk), die toen in de Neptunesstraat (Scheveningen) woonde. De koperen leidingen waren altijd glimmend gepoetst en Oma maakte de allerlekkerste kippensoep. Ook de asperges die ik bij haar gegeten heb, waren heerlijk |
Moeder Laduk met Jan, Riek en Marie (Ca. 1930) Moeder Laduk als dienstbode (ca. 1915) Schilderij Clara van Spaerwoude Huisje van Zuidwijk in Den Haag De tuinderij Stationsgebouw WSM Moeder Zuidwijk-Laduk ca. 1966) Jan, Riek en Marie (ca. 1929) Geboortehuis Riek Veldzicht Op de achterplaats (Veldzicht ca. 1929) Riek (ca. 1940) |
Heb je aanvullingen, verbeteringen, vragen en/of foto's? Neem contact op. Wij horen graag van je!
Je kunt gegevens overnemen van de site als je de bron vermeldt.
Vanwege het auteursrecht op diverse documenten kun je afbeeldingen niet overnemen.