- Grafelijke lenen in Monster:
3 morgen land in Monster bij Quintsheul, oost: het klooster ter Lee, west: de kanesie van Naaldwijk, noord: de Gantel, zuid: Hendrik Dole met erfhuur.
4-1-1527: Vincent Dammasz. auditeur van de Rekenkamer, bij overdracht door Jacob Koen Jacobsz., LRK 124 c. Nd.-Holland fol. 92v.
13-10-1536: Pieter Klaasz. voor Katharina Jacobsdr., weduwe Jacob Arlewijnsz., zijn schoonmoeder, bij overdracht door mr. Vincent Dammasz., raad en meester van de Rekenkamer, LRK 125 c. Nd.-Holland fol. 101v.
23-5-1542: Gijsbert Pietersz. voor Marieke Jacobsdr. bij dode van Katharina Jacobsdr., haar moeder, LRK 126 c. Nd.-Holland fol. 50.
14-2-1547: Klaas Pieterz. voor Marieke Jacobsd, zijn vrouw, LRK 126 c. Nd.-Holland fol. 50.
28-3-1556: Frank Dirksz. bij overdracht door Klaas Pietersz. voor Marieke Jacobsdr., diens vrouw, LRK 128 c. Nd.-Holland fol. 33.
|
- Regesten Delfland:
Geschil over uitoefening van het patronaatschap (Wateringen). Twee familieleden betwisten elkaar dit recht, terwijl ook de ontvanger van het geestelijk kantoor te Delft, Cornelis van Coolwijck, er ambtshalve aanspraak op maakt.
De Hoge Raad van Holland doet uiteindelijk uitspraak:
6-4-1596: De eerste partij is Annetge Pietersdochter, weduwe van Ghijsbrecht Pietersz., geassisteerd door haar zoon Pieter Ghijsbrechtsz. te Eyckenduynen. Zij verklaren dat Jacob Arlewijnsz., gehuwd met Catarina, de oudste zoon van de stichters, welke stichting op 1-10- 1512 door de bisschop van Utrecht is geapprobeerd, patroon was en o.a. een dochter Maritgen naliet, gehuwd met Pieter Claesz., die als patrones Jan Adriaensz. benoemde. Haar dochter Anna Pietersdochter stelde als patrones Cornelis Jansz. Boutesteyn aan, die in juni 1586 overleed, waarna zij op 27-6-1586 haar kleinzoon Gijsbert Pietersz. benoemde, welke benoeming op 16-7-1587 werd geconfirmeerd en voor wie, daar hij onmondig is, zijn vader Pieter Gijsbertsz. als voogd optreedt.
De tweede partij is Machteld Adriaensdochter, weduwe van Adriaen Arlewijnsz. van der Made, brouwer te Delft, optredend namens haar minderjarige zoon Arlewijn Adriaensz. Een dochter van de stichters was Arent (lees Aleyt!) Arlewijnsdochter, gehuwd met Pieter Arent Touwenz. Uit dit huwelijk o.a. 3 kinderen: 1. Arlewijn Pietersz. Tou, schoonvader van de tweede partij, wiens zoon de prebende confereerde op Cornelis Jansz. Boutesteyn, schout van Wateringen, die in 1586 na genoemde patroon overleed. Hierna confereerde Machtelt Adriaensdochter de prebende op 4-4-1587 op Pieter Cornelisz. van der Burch, die van de bloede van de stichters was. 2. Jannetje Pietersdochter, die een zoon Pieter Cornelisz. naliet. 3. Marietge Pietersdochter, gehuwd met Jan Carstiaensz., die naliet Jan Jan Castiaensz. op ’t Wout en Crijntge Jansdochter.
Beide partijen worden in het ongelijk gesteld en de prebende wordt aan de ontvanger
toegewezen (een en ander aangevuld uit: Hoge Raad van Holland, inv. 689, d.d. 6-4-1596).
29-3-1597: Gecommitteerde raden van de Staten van Hollandt en Westvrieslandt geven gezien het vonnis van de Hoge Raad van Hollandt d.d. 6-4-1596 omtrent de inkomsten uit 5½ morgen land, dat vroeger van het gilde van Onser Lieve Vrouwe te Wateringen was, op verzoek van Machtelt Adriaensdochter, weduwe van Adriaen Arlewijnsz. van der Made, deze aan haar over tegen betaling van 120 pond van 40 gr. aan Cornelis van Coolwijck, ontvanger van de geestelijke goederen, wegens de niet betaalde opbrengst over de jaren 1586 tot en met 1590 en de proceskosten.
|